Skip to content

‘Wauw, blijkbaar zijn we in de fase aanbeland dat we een borrel kunnen drinken terwijl de kinderen rustig aan het spelen zijn​.’ Onze wijnglazen kletteren vrolijk tegen elkaar aan terwijl we deze woorden uitspreken. Een paar minuten later blijken deze woorden al memorabel te zijn.

Het is zo’n heerlijke zondagmiddag, zomerzonnetje, stilte in de lucht. Verdacht stil zou al snel blijken. Ik breng het glas witte wijn naar mijn mond, klaar om een koude slok te nemen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik man over het gras aan komen snellen. Geagiteerd, zijn hand voor zijn mond geslagen. Ik kan niet inschatten of hij een lach of een snik probeert te verbergen, tranen lopen over zijn wangen.
Slippend komt hij tot stilstand, maakt aansporende bewegingen met zijn handen en draait zich weer om.

‘Kom snel nu. Nu komen’, ​roept hij naar ons.

We kijken elkaar aan, zetten stuntelig de nog volle glazen op tafel en spurten ongerust richting achtertuin. Daar waar onze kinderen aan het spelen zijn. Zo op het eerste oog zien ze er zoet uit. Niks aan de hand. Vier knappe snoetjes variërend van drie tot zeven jaar oud, drie meiden en een jongen op een kleedje in het gras. Blote voetjes en bruine armpjes. Her en der liggen kussens, knuffels en kleedjes.

‘Kijk dan’, ​wijst en playbackt man opgewonden naar het vredige tafereeltje.
Ik kijk nog eens goed en zie tussen al het speelgoed dikke plukken haar liggen. What the…?!?!

Kappertje spelen.

‘We zijn kappertje aan het spelen’, ​zegt mijn zoon met een blik van heus wel beter weten.

Schuldbewustzijn en ondeugd spetteren uit zijn oogjes. Die extra goed uitkomen onder zijn fors gesnoeide pony overigens. Hij lijkt op die te hippe leadzanger van ‘De Kik’. Oh horror. Ook ik sla nu mijn hand voor mijn mond. De twee wijntjes die ik in de nieuw verworven rust al had gedronken faciliteren een hysterisch gehinnik. We lachhuilen, wijzen en slaan voorovergebogen op onze bovenbenen.

De kinderen lachen schaapachtig en toch opeens wat onzeker mee. Mijn zoon houdt in zijn ene hand een keukenschaar en in de andere een plastic fles gevuld met diverse kleuren haar. Lange blonde lokken, die moeten wel van mijn vierjarige dochter zijn. Goudkleurige krullen van haar vriendinnetje die nog niet eerder naar de kapper was geweest en nu voorlopig ook niet meer hoeft en donkere stugge plukken van mijn zoon. Oranje pluche van de knuffel leeuw en witte wol van het schapenvachtje toppen het geheel vrolijk af. Ik probeer uit alle macht mijn dochter niet aan te kijken, bang voor wat ik zal zien.

‘Mama, ik ben nog steeds heel mooi hoor’, ​giechelt ze.

Op het ergste voorbereid durf ik haar, na in stilte tot tien te hebben geteld, eindelijk aan te kijken. Haar ultra-steile haar is vakkundig in robuuste lagen geknipt, een psychiatrische pony – lees: op de hoofdhuid afgeknipt en schever dan scheef – maakt het tot een eigenzinnig geheel. Vragend kijkt ze me aan.

‘Je bent prachtig meid’, ​kan ik nog net proestend uitbrengen. En het is waar, ze kan het hebben.

‘​Ze doen het allemaal een keer hoor mevrouw’, ​zegt de kapster later die week terwijl ze probeert te redden wat er te redden valt.
Via de spiegel kijken mijn twee monsters elkaar aan, twee scheve pony’s boven oogjes vol plezier. Ik durf mijn hand er niet voor in het vuur te steken.

Maar jongens, wat hebben we erom gelachen. Het werd een prachtige dag, met veel zon, wijn, mooie verhalen en lekker eten. Proostend realiseerden we ons dat we deze dag niet snel zullen vergeten, onze gezamenlijke geschiedenis weer wat groter was geworden en dat dat is waar het in het leven uiteindelijk over gaat. Het delen van tijd met mensen die je liefhebt en het beleven van grote en kleine avonturen. Verhalen en herinneringen verzamelen, het enige wat met de tijd mooier wordt.

Back To Top